Column
Het is farma, dus het is fout
Dat de technologische ontwikkelingen de farmaceutische en farmacotherapeutische zorg in 2025 zullen beïnvloeden geloof ik zonder meer. En er zijn vast ook inhoudelijk deskundigen en futuristen die precies kunnen uitleggen hoe. Als journalist vind ik dat ik te ver van de materie af sta om hierover iets zinnigs te zeggen. Wel wil ik deze ruimte benutten om stil te staan bij de vraag hoe de verhoudingen tussen samenleving, politiek en farmaceutische bedrijven zich ontwikkelen, omdat daarin naar mijn mening een forse bedreiging schuilt voor 2025. Neem als voorbeeld Pfizer, dat er op social media flink van langs kreeg nadat het bekendmaakte te stoppen met onderzoek naar medicijnen tegen Alzheimer.
Eerst maar even een disclaimer: ik heb geen aandelen Pfizer en heb ook geen andere zakelijke belangen in het bedrijf. Maar eigenlijk gaat het me ook niet zozeer om Pfizer. Al wil ik er nog wel aan toevoegen dat ik me best iets kan voorstellen bij de beslissing van het bedrijf om de stekker uit het Alzheimeronderzoek te trekken. Hoogleraar Marcel Olde Rikkert is iemand die ik serieus neem als hij (in de Volkskrant van 10 januari 2018) zegt die beslissing wel te begrijpen. ‘De ontwikkelingen zijn niet erg hoopvol’, zei hij. Eli Lilly en Axovant kunnen daar ook over meepraten.
Maar goed, tot zover Pfizer. Waar het mij eigenlijk om gaat, is de manier waarop het debat over dure geneesmiddelen wordt gevoerd. Natuurlijk verdienen farmaceutische bedrijven die de rechten op bestaande geneesmiddelen kopen en vervolgens de prijs met x procent verhogen het aan de schandaal genageld te worden. Maar zij zijn niet de hele farmacie. En hoewel die farmacie als geheel een bedrijfstak is die haar belangen goed beschermt en zich bewust is van haar waarde, stoor ik me toch aan de eenzijdige manier waarop dat debat over de farma en vooral over dure geneesmiddelen wordt gevoerd. Het is daarin inmiddels bon ton om te stellen: het is farma, dús het is fout. Met als gevolg dat partijen recht tegenover elkaar komen te staan, dat een hoorzitting in de Tweede Kamer over het onderwerp wordt belegd, en dat Janssen Pharmaceutica in Het Financiële Dagblad laat optekenen met genoegen het licht uit te doen in Nederland als die heksenjacht zo doorgaat. Dat dreigement zal Janssen heus niet zo snel waarmaken, maar het tekent wel de sfeer. En aan die sfeer heeft niemand wat.
Misschien is het dus tijd voor bezinning, voor alle bij het farmadebat betrokken partijen. Maar we mogen onszelf ook als mensen eens achter de oren krabben. Natuurlijk hopen we allemaal dat er ooit een geneesmiddel tegen Alzheimer komt. Tegen kanker ook, en tegen heel veel meer ziekten. Maar staan we in onze zoektocht daarnaar nog wel stil bij het feit dat het leven eindig is, en dat we dus ruimte moeten overhouden om ons met onze naasten voor te bereiden op de dood als die in aantocht is? Die ruimte lijkt steeds kleiner te worden. Hoogleraar interne geneeskunde Andrea Maier stelt zelfs dat we ouderdom moeten zien als een ziekte die dient te worden behandeld. Persoonlijk vind ik dat een doodenge gedachte. In 2025 word ik 65. Op een technologische ontwikkeling die erin voorziet dat ik mij door het slikken van een pil niet zo oud voel als ik ben, zit ik niet te wachten.
Frank van Wijck is freelance journalist en tekstschrijver op het gebied van beleid en politiek van de gezondheidszorg
Laatst gewijzigd op 6 maart 2018